Dertien
Grace hield haar arm om het middel van Alice tijdens de korte kerkdienst en het langdurige neerlaten van vijfendertig lichamen in zee. Ze verstevigde haar greep toen Siobahn tegen het eind aan de beurt kwam. Liam stond aan de andere kant van zijn moeder en hield haar hand vast. Zijn gezicht was vertrokken van verbijstering en ongeloof; hoe konden ze zo beroofd worden en wie was de dief? Mary Kate klemde zich met twee handen aan Grace vast. Terwijl het schip stampte, voelde Grace de geruststellende, regelmatige rukjes aan haar rok; ze dankte God bij elke ademhaling voor het feit dat haar kind levend en wel naast haar stond.
Kapitein Reinders las eerst de liturgie voor met een heldere, sterke stem die in tegenspraak was met de vermoeidheid in zijn ogen. Niemand zag zijn hand trillen toen hij de bladzijde omsloeg, men zag alleen de trotse, brede schouders die zich schrap zetten tegen de wind. Uiteindelijk sloot hij het boek en maakte plaats voor de oude priester die zijn ambtsgewaad had aangetrokken. Toen deze laatste zijn grote crucifix kuste en dat voor de menigte passagiers omhooghield, zonken allen zwijgend op hun knieën en baden met hem om de genade en de vergeving van hun Vader en om een snelle reis naar de hemel voor hun doden. Het zien van deze beklagenswaardige groep mensen op hun knieën, met hun hoofden gebogen voor hun Heer en Verlosser, ontroerde kapitein Reinders. Hij wendde zijn blik van hen af en liet zijn ogen rusten op de eindeloze zee.
Toen de priester klaar was, stapte Reinders weer naar voren en begon de namen van de doden voor te lezen. Hij sprak elke naam duidelijk en volledig uit terwijl zijn mannen het lichaam dat die naam gedragen had voorzichtig optakelden en het vervolgens in zee lieten zakken. Terwijl de priester ieder lichaam zegende en er het teken van het kruis boven maakte, gaven veel passagiers zich over aan hun verdriet en begonnen openlijk te huilen. De lijst was lang, maar Reinders dwong zichzelf langzaam door te gaan, zodat op iedere naam een ogenblik ter herdenking volgde. Slechts eenmaal, na Siobahn Kelley, keek hij op om de roodomrande, boze ogen van de jongen te zoeken en hem aan te kijken met – naar hij hoopte– een gepaste hoeveelheid medeleven.
De zon was nog niet onder toen het laatste lichaam in het zeemansgraf gelegd was, maar de passagiers bleven aan dek tot ze door duisternis en bittere kou naar beneden gedreven werden. Grace en Liam hielpen Alice de smalle trap af, terug naar het vochtige vooronder; daar wachtten ze even tot hun ogen gewend waren aan het grillige, sputterende licht van de olielampen. Het vooronder was helemaal schoongemaakt, maar de stank van de dood was gebleven. Grace voelde de wanhoop in het verslapte lichaam van Alice en zag geen teken van leven in haar ogen. Nu vreesde Grace ook voor háár: ook Alice leed inmiddels aan de koorts, dat was zeker, en ze zou die niet overleven als ze niet de wil had om te leven.
‘Kom nou,’ mompelde Grace en leidde Alice kordaat naar haar eigen bed, vlak bij de trap. ‘Jij moet nu hier liggen. Ze hebben Siobahns matras weggehaald en op de kale planken kun je niet slapen.’
Alice reageerde niet, maar sloot haar ogen zodra ze haar hoofd had neergelegd. Grace ging naast haar zitten en raakte haar gezicht en handen aan. Warm. Heel warm. Zweet glinsterde op haar voorhoofd. Morgenochtend zou Grace haar vervoeren naar de plaats waar de zieken nu apart gehouden werden, maar vandaag zou Alice bij hen blijven.
Met de dokter zouden ze geen problemen krijgen; die deed alleen of hij het druk had als de kapitein of de stuurman verscheen. Reinders was in de loop van deze lange dag tweemaal naar beneden gekomen om hen allemaal toe te spreken en uit te leggen wat er zou gebeuren bij wijze van begrafenis. Eerst had hij dokter Draper voorgesteld, terwijl hij de man ruw naar voren trok, en hun verzekerd dat ze elk uur van de dag konden rekenen op medische zorg tot de ziekte voorbij was. De tweede maal had hij hun gevraagd hun bezittingen op orde te brengen, zodat de zieken in een soort ziekenboeg bij elkaar konden liggen in een apart deel van het vooronder. Zo zou de dokter beter voor hen kunnen zorgen en de gezonde mensen konden ontzien worden. Op dat moment hadden Grace en een visser uit Galway zich vrijwillig aangemeld om het kleine ziekenhuis op te zetten.
Zodra ze met het feitelijke verhuizen waren begonnen, verliep alles vlot. Veel mensen wilden maar al te graag wat om handen hebben om hun gedachten af te leiden van de angst dat ook zij aan boord van dit schip zouden sterven en het beloofde land nooit zouden bereiken. Ze werden het erover eens dat er zo veel mogelijk van de resterende matrassen naar de ziekenboeg verhuisd moesten worden, zodat de zieken wat comfortabeler konden liggen. Er werd ook wel gemopperd en sommigen vonden het beangstigend dat ze tussen de andere zieken moesten liggen, alsof dat een doodsvonnis was; maar over het algemeen deden ze wat hun gevraagd werd. Tegen de tijd dat meneer Mackley de begrafenisdienst aankondigde, lagen alle zieken in één hoek van het vooronder, van de gezonde mensen gescheiden door twee rijen lege bedden. Het feit dat zo veel bedden leeg konden blijven, was veelzeggend.
Grace keek op en zag dat Liam duizelig van de spanning naast haar stond en ongerust naar het gezicht van zijn moeder keek. Ze pakte zijn kleine hand.
‘Ze slaapt alleen maar,’ zei ze troostend. ‘Is ze niet dag en nacht opgebleven bij Siobahn, tot ze niet meer kon? Morgen gaat het beter, let maar op.’
Hij rukte zijn ogen los van Alice en keek haar aan. Zijn ogen toonden even weinig hoop als die van zijn moeder, maar hij was op dit moment nog bereid zich te laten overtuigen. Ze stond op, sloeg haar armen om zijn stugge schouders, trok hem naar zich toe en kuste hem boven op zijn dichte, zilte haardos. Na een tijdje liet hij zijn armen om haar middel glijden en leunde tegen haar aan.
‘Nu moet je gaan liggen, Liam, en proberen uit te rusten,’ drong ze aan.
‘En als ze nou midden in de nacht wat nodig heeft?’ vroeg hij ongelukkig. ‘Nu ben ik alles wat ze heeft.’
‘Vergeet je ons tweeën soms?’ mopperde Grace vriendelijk. ‘Je staat er niet alleen voor, weet je.’
Zijn gezicht was veel te bleek, dacht ze, en ze keek naar haar eigen dochtertje dat iets terzijde stond en haar blik beantwoordde. Het meisje verdroeg alles zwijgend, alsof zij het mysterie van leven en dood beter begreep dan zij allemaal.
‘Mary Kate is zó moe,’ fluisterde Grace in Liams oor. ‘Wil jij bij haar liggen tot ze slaapt? Ik ben bang dat ze eraf rolt en ik heb nog wat te doen.’
Hij knikte tegen haar borst; dat wilde hij wel voor haar doen. Hij schoof uit haar warmte, hees zichzelf op het bed boven zijn moeder en stak zijn armen over de rand terwijl Grace Mary Kate optilde. Toen het kind onder de dunne deken was gaan liggen, krulde hij zich achter haar met één arm beschermend over haar lichaam geslagen en haar zachte haar vlak onder zijn kin genesteld, zoals hij bijna alle nachten van zijn leven naast Siobahn had gelegen. Mary Kate leek te weten dat dit hem troost bood; ze ging dicht tegen hem aan liggen, slaakte een diepe zucht en sloot haar ogen. Grace bad met hen en wenste hun een goede nacht, terwijl ze ter wille van Liam deed alsof ze de tranen niet zag die hij met zo veel moeite probeerde te verbergen.
Vanavond speelden er geen violisten en niemand danste; iedereen was te uitgeput en te wanhopig voor dromen. Terwijl Grace haar weg zocht tussen de smalle bedden, hoorde ze het gekreun van mannen die in hun slaap verschoven, verkrampt en ongemakkelijk op de harde planken, niet in staat iets voor hun vrouwen en kinderen te doen. Ze zag een vrouw, nu alleen, op de rand van haar bed heen en weer wiegen, met haar rok tussen beide handen verfrommeld tegen haar mond gedrukt om haar snikken te smoren. Grace legde in het voorbijgaan even een hand op haar hoofd. Ze luisterde tot ze het geluid van jengelende baby’s, het zachte, klokkende geluid waarmee hun moeders hen susten en het tevreden gesabbel dat daarop volgde, hoorde. Niet alle kleine kinderen waren gestorven en dat gaf haar nieuwe moed. Ze bewoog voorzichtig door de schaduwen terug naar het licht van het gedeelte waar de zieken lagen en waar de dokter op een afstandje tersluiks op zijn horloge stond te kijken.
‘Goedenavond, dokter Draper.’ Hij schrok op van haar stem. ‘U gaat zeker gauw weer naar uw familie? Na zo’n lange dag als vandaag.’
‘Dat doe ik niet!’ Zijn frustratie doorbrak zijn besluit niet met deze bedelaars te converseren. ‘Dat durf ik niet! Ik ben nu grondig blootgesteld aan alle ziektes die jullie aan boord gebracht hebben en ik kan zeker niet teruggaan naar mijn hut, waar jonge, onschuldige kinderen liggen te slapen bij hun lieve moeder!’ Hij keek haar uitdagend aan, alsof dit alles haar schuld was.
‘Dat is nou jammer,’ sprak ze meelevend.
‘Jammer is te zwak uitgedrukt! Toen kapitein Reinders mij beval in dit… dit hol te blijven, begreep hij wel degelijk wat daar de gevolgen van zouden zijn. Maar hij aarzelde niet toen hij bedacht welk ongemak – sterker nog: risico – dit voor mijn eigen gezin met zich meebrengt! Welke man doet zoiets?’
‘Nou, ja, dat weet ik nog zo net niet,’ antwoordde Grace bedachtzaam. ‘Kapitein Reinders lijkt me een fatsoenlijke man, een man die geeft om iedereen op het schip.’
Draper propte het horloge terug in zijn vestzakje en keek woedend op haar neer. ‘Wat wil je? Waarom val je me lastig? Als je ziek bent, ga dan liggen, dan kom ik later wel naar je kijken.’
‘Ach, nee, mij mankeert niets, dank u,’ zei Grace zo onnozel mogelijk. ‘Maar ik vraag me af wat u nou doet voor die anderen. Kunt u hen genezen?’ Ze wierp een blik op de twee leren dokterstassen die half geopend op een leeg bed stonden. ‘Bestaat er een medicijn tegen?’
Hij volgde haar blik en zijn ogen vernauwden zich. ‘Waarom?’
Grace haalde haar schouders op en hoopte dat ze onverschillig leek. ‘Ik ben nieuwsgierig, anders niet. Mijn gran was een goeie met genezen; ze maakte allerlei medicijnen van kruiden die ze uit het veld en het bos bij onze hut haalde.’
‘Een baker dus,’ zei Draper neerbuigend.
‘Ach, nee! Ze haalde geen kindjes, ze zorgde alleen voor zieken en gewonden. Geneeskunde voor armelui, meer niet, maar ik hielp haar soms en ik vroeg het me af. Dat is alles.’
De dokter weigerde in het gesprek betrokken te raken.
‘U moet wel alles over genezen weten,’ vleide ze. ‘Naar de universiteit geweest en zo. In de grote ziekenhuizen van Londen en Amerika gewerkt. Ik durf te wedden dat er niets is wat u niet weet.’
Zijn gezicht weerspiegelde de tweestrijd tussen trots en koppigheid; uiteindelijk bleek trots de voorlopige winnaar. Hij bekeek Grace nog eens van top tot teen en knipte toen met zijn vingers; een gebaar dat haar toestemming gaf hem op eerbiedige afstand te volgen.
‘Aangezien je enige minderwaardige interesse in medicijnen schijnt te hebben, zal ik je een blik op mijn heelkunde schenken.’ Draper opende de eerste tas met een zo zwierig gebaar dat Grace aanvankelijk alleen zilver zag flitsen. Hij haalde alle instrumenten eruit terwijl hij ze besprak. ‘Forceps voor moeilijke bevallingen, zagen en messen voor amputatie, natuurlijk. Een zaag van Hey, tourniquets…’ Hij glimlachte neerbuigend toen hij Grace zag verbleken. ‘Ik weet zeker dat jouw opoe zulke moderne spullen niet had. Gebruikte een oude bijl, neem ik aan, zo van de houtstapel. Hoogstwaarschijnlijk hechtte ze wonden met dezelfde naald en draad als waarmee ze dekens doorstikte.’
Nu ging hij helemaal op in zijn voorstelling. Hij stak zijn hand dieper in de tas en haalde een klein etui van bewerkt leer tevoorschijn, maakte de gesp los en legde het open neer.
‘Dit is een kleine standaardverbanduitrusting,’ legde hij uit, overdreven articulerend, alsof hij tegen een achterlijk kind sprak. ‘Scalpel, tandvleeslancet, tenaculum, schaar… Dit heet een bistouri.’ Hij hield een klein, smal mes omhoog en draaide het om het licht op te vangen. ‘Bijzonder scherp,’ voegde hij eraan toe terwijl hij het puntje zachtjes aanraakte en op haar reactie lette. ‘Snijdt dwars door vlees en spieren heen.’
Grace wierp een blik op de rij kromme naalden, op maat gerangschikt en op hun plaats gehouden door smalle strookjes leer.
‘Hechten.’ Liefdevol liet hij zijn wijsvinger over het rijtje naalden glijden. ‘Geen wond te groot of te klein. Bijzonder bruikbare uitrusting. Men kan allerlei soorten operaties met succes verrichten met alleen dit materiaal. Een goede arts gaat nooit op stap zonder dit etui. Ik in elk geval niet.’
‘Zou ik ook niet doen.’ Grace slikte zichtbaar; haar mond was droog. ‘En… en in de andere tas?’
‘Voor te schrijven medicijnen,’ zei hij gewichtig, terwijl hij de tweede tas opende en er een assortiment potjes, brede flessen, blikjes en papieren puntzakjes uit opdiepte. ‘Capiribalsem, wonderolie, krimmetart, kalomel – tegen wormen.’ Hij keek haar even aan en ging toen verder, terwijl hij het ene na het andere voorwerp optilde. ‘Geest van hertshoorn, jalapwortelpoeder – een wonderbaarlijk purgeermiddel; kloosterbalsem, epsomzout, rabarberpoeder, pepermunt, laudanum…’ Hij zweeg en zijn ogen vernauwden zich vol achterdocht. ‘Ben je soms vertrouwd met laudanum?’
‘Ach, nee,’ zei Grace onschuldig, hoewel ze de blauwe fles goed in zich opgenomen had. ‘Waar is het dan voor?’
‘Kiespijn,’ beweerde hij. ‘Akelig spul, overigens. Veroorzaakt misselijkheid en waanideeën, maar ik vrees dat ik geteisterd word door kiespijn en dus moet ik altijd een fles bij me hebben voor het geval de pijn ondraaglijk wordt.’
‘Dat is zeker wijs,’ prees Grace. ‘Dat kunnen we nou niet hebben, dat de dokter gek wordt van de pijn, nu we allemaal afhankelijk zijn van zijn wijsheid. En hoe zit het met die pot pillen daar?’ Ze wees op de laatste fles.
‘Ha!’ Drapers ogen lichtten op. ‘Kwikpillen! Een voorbeeld van moderne geneeskunde in haar meest verfijnde vorm,’ zei hij gloedvol. ‘Een uitstekende panacee die bijzonder wordt aanbevolen door de arts van de koninklijke familie. Mijn meest geliefde geneesmiddel.’
‘Dus dat geeft u aan de lui met koorts?’ Grace nam zijn enthousiaste toon over. ‘Kwikpillen?’
Snel matigde de dokter zijn uitbundigheid en hij verstevigde zijn greep op de fles met een bezitterig gebaar. ‘Nou, eh… nee. Ik bedoel: niet altijd. Alleen als ze het wérkelijk nodig hebben.’
‘En hoe weet u dat, dokter?’
‘Dat vereist een exacte inschatting,’ antwoordde hij; hij zette opnieuw een hoge borst op. ‘Als patiënten slechts lichte symptomen hebben, dan hebben zij ze niet nodig, en als ze al bezig zijn te bezwijken, dan zullen de pillen natuurlijk ook niet meer baten.’
‘Aha!’ knikte Grace. ‘Dat is dus de truc: om ze nét een tel voor ze doodgaan zo’n pil te geven.’
Draper fronste zijn wenkbrauwen. ‘Daar bestaat geen trúc voor, zoals jij dat noemt. De dokter bekijkt zijn patiënt zorgvuldig en dient de kwikpil precies op het juiste moment toe. Waarop de patiënt goed herstelt.’
‘Hebt u er wel genoeg, vraag ik me af?’
Hij wierp een blik op de fles die overduidelijk vol was. ‘Ik neem aan van wel.’
‘En hoeveel hebt u er al uitgedeeld?’ vroeg ze. ‘Vandaag, bedoel ik.’
Hij aarzelde even. ‘Niet een.’
Grace keek naar de ongeveer dertig mensen die in de ziekenboeg lagen. ‘Dus al die lui daar zijn óf niet echt ziek, óf zo goed als dood, wilt u zeggen?’
Hij vernauwde zijn ogen weer en knikte.
Zij zuchtte alsof dit alles haar begrip te boven ging. ‘Nou, u bent echt een goeie dokter, reken maar! Is het geen zegen om u aan boord te hebben? U bent vast en zeker moe van het opblijven om op het juiste moment te wachten voor al die arme zielen.’ Ze zweeg even. ‘Dus ga ik nu maar en laat u met rust. En bedankt voor uw tijd.’
Hij knikte kort, niet bereid nog een woord aan haar te verspillen en niet helemaal zeker van wat er zojuist plaatsgevonden had. Toen hij haar nakeek terwijl ze haar weg zocht door het vaag verlichte vooronder, kreeg hij het gevoel dat er met hem gespeeld werd, maar je wist het nooit met vrouwen – wispelturige wezens. Besluiteloos, vaag. En deze was natuurlijk nog Iers op de koop toe en daarom niet in staat enig zinnig gesprek te voeren, laat staan als er logisch denken aan te pas kwam. Hij verachtte de Ieren – ze praatten en praatten maar, en uiteindelijk werd er weinig gezegd.
Nu schoot hem weer te binnen wie ze was en waar hij haar eerder gezien had. Zij was de vrouw die hem die avond aan het diner zo ongemanierd had aangesproken in een poging meer aardappels voor zichzelf en haar bleke, waakzame snotaap te bemachtigen. Dat soort hebberigheid was om misselijk van te worden; hij was blij toen ze niet meer verschenen was. Het was verstandig om haar weg te houden uit fatsoenlijk gezelschap. Hij had verondersteld dat anderen de klacht over haar manieren en volkomen ongeschiktheid voor het publiek van de eerste klasse hadden opgepakt en dat de kapitein onmiddellijk de juiste beslissing genomen had. Bij nader inzien herinnerde hij zich nu echter ook dat hij de kapitein verschillende malen vertrouwelijk met haar had zien praten. Een raadsel. Hij nam de houding aan die hem het liefst was, met zijn hand aan zijn kin, en herinnerde zich de verhalen over scheepskapiteins die af en toe een vrouw aan boord hielden, vermomd als passagier. Zou kunnen. Hij haalde zijn schouders op. Het ging hem natuurlijk niets aan als Reinders zo nodig met een waardeloze, ordinaire vrouw wilde stoeien. Hoewel dit misschien op de een of andere manier in zijn voordeel zou kunnen werken – bijvoorbeeld om wraak te nemen voor zijn overplaatsing naar deze hel.
Hij ging op de rand van het bed zitten en begon zijn potten en flessen op te bergen, zich warmend aan de gedachte Reinders te ruïneren zodra ze in New York aankwamen. Maar hoe zou hij dat aanpakken? Hij pakte de laudanum en wachtte een ogenblik voordat hij omzichtig de kurk uit het flesje trok en een slok nam. Diep nadenkend deed hij de stop er weer op en pakte de fles zorgvuldig in een lap stof, genietend van het effect van de eerste golf van het slaapmiddel. Het zou hem met een beetje hulp wel te binnen schieten. Hij ging liggen en dreef weg in een bijzonder bevredigende fantasie waarin een web werd gesponnen van schande voor de kapitein en eerbetoon aan de hooggeëerde dokter die misschien zelfs, in de loop van dit complot, in zijn eigen vrije tijd heimelijk wat plezier kon beleven aan die jonge vrouw die alleen een strakke hand nodig had om haar op het rechte pad te brengen. Hij sloot zijn ogen en likte zijn lippen af, zodat de plakkerige restanten tintelden op het puntje van zijn tong terwijl hij zijn hart ophaalde aan heerlijke visioenen van bevrijding.
Grace zocht voorzichtig haar weg tussen kisten en koffers naar haar bed. De geluiden van onrustige slaap volgden haar, evenals de blikken van de mensen die nog wakker waren. Zij passeerde hen zonder iets te zien; haar gedachten waren bij haar plan. De dokter zou uiteindelijk in slaap vallen, wist ze, en zijn slaap zou vergezeld gaan van diep gesnurk. Zij zou desnoods de hele nacht wakker liggen, zodat ze op het juiste moment naar die tas kon glippen, de sluiting losmaken en een handvol van die kwikpillen eruit schudden. En als kwikpillen niet genoeg waren om Alice in leven te houden, nou, dan zou ze ook de laudanum nog hebben. Siobahn was onder verschrikkelijke pijnen gestorven, en Liam zou zijn moeder niet op dezelfde manier zien heengaan. Als er niets anders opzat en alles verloren was, zou ze Alice genoeg laudanum geven om in vrede de grote oversteek te maken. Ze stond zichzelf niet toe te bedenken dat dit alles ook voor haarzelf of voor Mary Kate nodig zou kunnen zijn; wel bleef ze lang bij het bed staan om het rijzen en dalen van de borst van haar dochtertje te observeren, de achterkant van haar hand op haar wang te leggen en het verwarde haar glad te strijken.
Ze stopte de deken in om Liams magere schouders, voelde ook aan zijn gezicht en streed tegen de golf van hulpeloosheid die haar dreigde te overweldigen. Toen ging ze op de koude, harde trap zitten, trok haar omslagdoek strak om zich heen en hield het andere einde van het vooronder nauwlettend in de gaten tot het licht verflauwde en het gesnurk van de dokter haar vertelde dat het eindelijk tijd was.